Meteen naar de inhoud
Home » Sahih Bibliotheek » Dwaling onder sommige Hanbali’s – Imam Ibn al-Jawzi’s Daf’ Shubhat al-Tashbeeh

Dwaling onder sommige Hanbali’s – Imam Ibn al-Jawzi’s Daf’ Shubhat al-Tashbeeh

Een van de belangrijkste pilaren van het Islamitische geloof is dat Allah niet lijkt op de mens en Verheven is boven alle menselijke en geschapen eigenschappen. Allah beschrijven met menselijke eigenschappen wordt antropomorfisme (tajsiem) genoemd en dit is een innovatie in geloofsleer. Het is daarom belangrijk om Allah nooit te beschrijven met woorden die een plaats aangeven, zoals ‘boven’ of ‘in’, of menselijke lichaamsdelen. Toch wordt door sommigen beweerd dat de Hanbali wetschool dit soort afwijkingen in geloofsleer zou hebben. Niet minder dan Imam ibn al-Jawzi heeft de Hanbali school hier 900 jaar geleden van vrijgesproken in zijn boek Daf’ Shubhat al-Tashbeeh.

uit Daf’ Shubhat al-Tashbeeh

van al-Hafidh Abu al-Faraj ibn al-Jawzi al-Hanbali (d. 597 ah)

﷽  

Ik heb gezien dat sommige van onze leden van de Hanbali wetschool spreken over zaken van geloofsleer die niet correct zijn. Onder hen zijn drie personen, namelijk Abu ‘Abdullāh bin Hāmid, zijn leerling de Qādi (Abu Ya’la) en Ibn Zaghoeni. Zij hebben boeken geschreven die de school te schande hebben gemaakt!

In naar mijn mening zijn ze afgedaald tot het niveau van de leek (awāmm) door teksten over goddelijke eigenschappen (sifāt) te interpreteren volgens zintuiglijke waarneming (alā muqtad al-hiss). Dus toen zij hoorden dat Allah Adam (alaihi salaam) in zijn eigen ‘vorm’ (sūra) heeft geschapen, concluderen ze dat Allah een vorm heeft, een gezicht (wajh) – waarvan (ze zeggen dat het een eigenschap is) toegevoegd aan Zijn Essentie (zā’id alā l-dhāt) -, twee ogen, een mond, een huig, kiezen, een voorhoofd met de tekens van licht (subuhāt), twee handen, vingers, zelfs een pink en een duim, een borst en een dij, twee benen en twee voeten.

Maar ze voegen eraan toe: „Wij kennen geen enkele verwijzing naar een hoofd.”

Ze beweren ook dat Allah kan aanraken en aangeraakt kan worden en dat een persoon dichtbij de Goddelijke Essentie kan komen.

Sommigen van hen zeggen zelfs dat (Allāh) ademt!

Vervolgens verblijden ze het ongeschoolde publiek door te zeggen ‘Maar het is niet zoals je denkt’ (La kama yu’qal).

Ze namen de letterlijke betekenis van de Goddelijke Namen en de Eigenschappen (asmā’ wa sifāt) en gebruiken ze de term ‘Eigenschappen’ voor beiden! Dit is een geïnnoveerde benaming waarvoor geen bewijs (dalīl) is in de overgeleverde teksten van de Qoran en de Soennah (naql) of het verstand (‘aql).

Ze negeren de teksten uit de Qoran en Soennah (nusūs) die een letterlijke interpretatie tegenhouden omwille van gepastere betekenissen (maānī) die noodzakelijk zijn voor Allah. Zij verklaren ook niet ongeldig wat deze letterlijke betekenissen met zich mee brengen aan verwijzingen van een begin hebben in tijd (simāt al-huduth).[1]Toevoeging: Dat wil zeggen, dat deze letterlijke betekenissen Allah eigenschappen geeft van geschapen zaken. Geschapen zaken worden door de Aqeedah geleerden beschreven als ‘dingen die een … Lees verder Zij zijn niet tevreden om het een ‘Eigenschap van Actie’ (sifāt fil) te noemen, maar staan erop dit ‘een Eigenschap van de Essentie’ (sifāt dhāt) is.

Dit als zodanig te hebben verklaard, weigeren ze te interpreteren volgens richtingen van de Arabische taal, in welk geval de uitdrukking ‘Hand (van Allah)’ moet worden opgevat als Zijn macht (Qudra) of zegen (ni’ma), Zijn ‘aankomen’ (mājī’) of ‘komen’ (ityān) als betekenend Zijn vriendelijkheid (birr) of Zijn welwillendheid (lutf) en Zijn ‘scheen’ (saq) als betekenend Zijn macht (shidda).

Ze zeggen eerder: “Wij interpreteren zulke uitdrukkingen volgens het bekende letterlijke (alā zāhir)!.”

Echter, aangezien de letterlijke betekenis menselijke eigenschappen als uitgangspunt neemt, kan alleen letterlijk worden geïnterpreteerd (alā haqīqatihi) als dat mogelijk is. Als dat niet mogelijk is, dan moet het figuurlijk worden uitgelegd (alā majāz). Zij denken dat zij zich niet wagen aan antropomorfisme en voelen zich hoogmoedig verheven boven de toeschrijving ervan aan hen. Zij zeggen zelfs: Wij zijn de Ahl al-Soennah! In werkelijkheid bevat hun woorden overduidelijke antropomorfisme (tashbīh),

Hun aanhang is afkomstig van de ongeschoolde klassen (`awam). Ik heb zowel de volgers als degenen die gevolgd worden in deze zaken van oprecht advies voorzien. Ik zeg tegen hen: O mijn mede Hanbali’s, jullie zijn mensen van ‘overlevering en volgen’ (naql wa-ittibā) en jullie grote imam Ahmad bin Hanbal (moge Allah tevreden met hem zijn) zei toen hij werd geslagen met een zweep (vanwege zijn geloofsovertuigingen): “Hoe kan ik zeggen wat eerder niet is gezegd?”

Wees daarom gewaarschuwd, dat jullie niet dwalende leerstellingen in de school van Ahmad bin Hanbal introduceren die er niet van zijn! Jullie zeggen over de overleveringen van de Profeet ﷺ ‘Deze moeten we letterlijk interpreteren ‘(`alā zāhir), maar de letterlijke betekenis van ‘voet’ (qadam) is een ledemaat (jariha)! Wanneer wordt gezegd dat Jezus een geest van Allah (rūhullāh) is, geloven christenen – moge Allah hen voor deze uitspraak ver van Zijn genade houden – dat ‘geest’ (rūh) een Eigenschap (sifā) van Allah is die Maria binnenging. Degenen die stellen dat Allah in Zijn wezen op de Troon zit (bi-dhātihi), hebben Hem verlaagd tot de wereld van zintuigen (hissiyat). Wat reeds is bevestigd door de basis – en dat is het verstand – mag niet teniet worden gedaan. Want het is door het verstand dat we weten dat de Schepper bestaat en kunnen vaststellen dat Hij eeuwig is.

Als je had gezegd: “We lezen de Hadith en zwijgen”, zou niemand jullie hebben berispt. Het is enkel jullie letterlijke interpretatie (‘ala al-zahir) wat verwerpelijk is. Onthoud je van toevoegen in de leer van deze vrome voorganger (Ahmad ibn Hanbal) wat niet van hem is! In plaats daarvan hebben jullie de Hanbali wetschool in de lelijkste schande gekleed, zozeer zelfs dat het enige wat nu van een Hanbali wordt gezegd is dat hij een antropomorfist (mujassim) is!

Niet alleen dat, maar jullie hebben uw leer verfraaid met een eng partijdige toewijding (asabiyya) aan Yazid ibn Mu’awiyya, ook al weet je heel goed dat de oprichter van de school (Ahmad ibn Hanbal) eigenlijk de vervloeking van Yazīd toestond. Abū Muhammad al-Tamīmī zei altijd over een van jullie leiders (d.w.z. Qadi Abu Ya’la) dat hij zo’n schande over deze school had gebracht dat het niet zou worden schoongespoeld tot de dag van de opstanding.

De fouten van de auteurs naar wie ik hierboven heb verwezen, vallen in zeven categorieën:

Ten eerste noemen ze die Ahadith de overleveringen van Eigenschappen terwijl het slechts beschrijvingen zijn. Niet iedere van-de-constructie in het Arabisch heeft de betekenis van een eigenschap.[2]Een van-de-constructie is een van basale zaken in de Arabische grammatica. Het kan bezit aanduiden, zoals in ‘de pen van-de-docent’. Het kan materiaal aanduiden, zoals in ‘een ring … Lees verder Dus wanneer Allah zegt: Ik blies (Adam) mijn ziel (ruh) in”. Dit betekent niet dat Allah een Eigenschap heeft die ‘ziel’ heet! Zeker, degene die een ‘van-de-constructie’ een eigenschap noemt is verdwaald in geloofsleer.

Ten tweede zeggen ze dat deze Ahadith in de categorie van de dubbelzinnige uitspraken (mutashabbihāt) vallen die alleen bekend zijn bij Allah. [3]Verwijzend naar het Vers waarin Allah zegt: “Hij is het Die aan jou het Boek heeft neergezonden. Daarin zijn Verzen die volkomen duidelijk zijn, zij zijn de grondslag van het Boek; andere Verzen … Lees verder Maar dan voegen ze eraan toe: “We nemen deze teksten in hun letterlijke betekenis (alā zāhirihā)”. Hoe vreemd is het, want ‘hetgeen wat alleen Allah kent’ wat voor de letterlijke betekenis heeft die!? Kan de woord istiwā, letterlijk genomen, iets anders betekenen dan ‘zitten’ (qu’ud) of de term nuzūl iets anders betekenen dan ‘beweging’ (intiqāl)?

Ten derde schrijven ze eigenschappen toe aan Allah, de Verhevene is Hij. Die eigenschappen moeten op dezelfde manier worden bewezen als Zijn Essentie, namelijk middels waterdichte en onomstotelijke bewijzen (adilla qāt’iyya)[4]Deze werkwijze staat haaks op die van de Ahl al-Soennah – de Ash’aris en de Maturidis – die in zaken van geloofsleer alleen de allersterkste bewijzen gebruiken..

Ten vierde maken ze geen onderscheid tussen die profetische overleveringen die op meerdere autoriteiten berusten (khabar mashhūr) zoals “Hij daalt af naar de laagste hemel” en overleveringen die helemaal niet betrouwbaar zijn, zoals bijvoorbeeld “Ik zag mijn Heer in de beste vorm (fi ahsani surah).” In feite stellen ze op beiden goddelijke eigenschappen vast.

Ten vijfde maken ze geen onderscheid tussen Hadith waarvan de keten van overlevering teruggaat tot de Profeet ﷺ (marfu’) en degenen die alleen teruggaan naar een metgezel of een volgeling (mawquf). Inderdaad stellen op basis van beiden goddelijke eigenschappen vast.

Ten zesde interpreteren ze bepaalde uitdrukkingen metaforisch (ta’weel) op één plaats, maar weigeren om dit te doen op een andere plaats. Zoals over de uitspraak “Wie lopend naar Mij komt, zal Ik rennend tegemoet komen” zeggen ze dat Allah hier beeldspraak gebruikt voor Zijn zegeningen.

Het wordt overgeleverd van Umar bin Abd al-Aziz: “Op de dag van de opstanding zal Allah komen lopen”. Ze zeggen: We interpreteren dit volgens de letterlijk betekenis. Hoe vreemd is het dat ze een gezegde die teruggaat tot de Profeet metaforisch interpreteren, maar weigeren dit te doen bij een uitspraak van ‘Umar bin’ Abdul `Azīz![5]De overlevering van Umar bin Abd al-‘Aziz wordt alleen gevonden in de uitgave van Dar al-Imam al-Nawawi. Ook al wordt gezegd dat deze toeschrijving aan Umar bin Abd al-Aziz gelogen is.

Ten slotte maken ze de zintuiglijke ervaring de basis van hun interpretatie van de hadith. Zij zeggen dus: Allah daalt neer met Zijn Essentie (bi dhatihi), verplaatst en beweegt (yantaqilu wa-yataharrak). Zij beweren vervolgens: “Maar niet zoals wij rationeel begrijpen.” Zo misleiden zij degenen die naar hen luisteren en zijn zij hoogmoedig in tegenspraak met zowel de zintuiglijke ervaring als de rede (al-hiss wal `aql). 

Ik zag dat een weerlegging op hen noodzakelijk was zodat antropomorfisme niet wordt toegeschreven aan Ahmad bin Hanbal en als ik stil ben word ik ook toegeschreven aan deze geloofsovertuiging (aqeedah). Dat een dergelijke grote zaak zwaar is op de ego’s doet mij niet vrezen omdat ik mijn zaak baseer op bewijzen, in bijzonder met betrekking tot kennis over Allah (d.w.z. geloofsleer) want daarin is het niet toegestaan om blindelings te volgen (taqleed).

Origineel (Arabisch)

Auteursprofiel

Voetnoten

Voetnoten
1 Toevoeging: Dat wil zeggen, dat deze letterlijke betekenissen Allah eigenschappen geeft van geschapen zaken. Geschapen zaken worden door de Aqeedah geleerden beschreven als ‘dingen die een begin hebben in hun bestaan’ (huduth).
2 Een van-de-constructie is een van basale zaken in de Arabische grammatica. Het kan bezit aanduiden, zoals in ‘de pen van-de-docent’. Het kan materiaal aanduiden, zoals in ‘een ring van-metaal’. Het kan ook een eerbare status (idafat al-tashrif) aanwijzen, zoals in het huis van-Allah.
3 Verwijzend naar het Vers waarin Allah zegt: “Hij is het Die aan jou het Boek heeft neergezonden. Daarin zijn Verzen die volkomen duidelijk zijn, zij zijn de grondslag van het Boek; andere Verzen zijn voor meer uitleg vatbaar. Maar degenen in wiens harten dwaling (van de waarheid) is, misbruiken de (Verzen) met meerdere betekenissen om verdeeldheid te zaaien en de ‘ware’ betekenis ervan te zoeken, maar niemand kent de verborgen betekenissen behalve Allah.” Surah Ali ‘Imran, vers 7.
4 Deze werkwijze staat haaks op die van de Ahl al-Soennah – de Ash’aris en de Maturidis – die in zaken van geloofsleer alleen de allersterkste bewijzen gebruiken.
5 De overlevering van Umar bin Abd al-‘Aziz wordt alleen gevonden in de uitgave van Dar al-Imam al-Nawawi. Ook al wordt gezegd dat deze toeschrijving aan Umar bin Abd al-Aziz gelogen is.
Tags: